Eigenlijk had ik boven deze blog(serie) moeten zetten: ‘Het Walsh-protocol’, maar dat zegt niemand wat. Dus dan maar even met de werktitel ‘Voedingspsychiatrie’ jouw aandacht vestigen op mogelijke grondoorzaken van psychische klachten.
Uit eerdere blogs weet je dat ik zeer geraakt wordt door mensen die psychisch lijden. Is lichamelijk lijden soms al zo vreselijk om mee te maken, nog veel meer geldt dit voor psychisch lijden. Aan de buitenkant zie je er meestal niet veel van, maar van binnen gaan mensen er vaak kapot aan. En hun omgeving!
Al eerder schreef ik ook over de pseudo-oplossingen en pseudowetenschap achter psychofarmaca. Ik schrijf het vooral nog eens heel concreet op: de werking van psychofarmaca berust op een hypothese die niet klopt (stofje-in-je-hoofd-tekort-hypothese), is hooguit voor de korte termijn een oplossing om vicieuze cirkels te doorbreken of ernstige schade te beperken, maar maakt mensen op lange termijn kapot, voor zover ze nog geen zelfmoord hebben gepleegd. Er is niet veel wetenschappelijks aan psychiatrie, aan psychiatrische medicijnen en met name aan psychiatrische diagnoses. En als je nu denkt dat ik dat alleen vind, bekijk eens wat Prof. dr. Jim van Os (hoogleraar psychiatrie) er over zegt in dit filmpje. Of arts en medicijndeskundige Dick Bijl in dit filmpje. Dat gezegd hebbend, is dan natuurlijk wel de vraag waardoor die psychische problemen dan wel komen. Want dat die problemen bestaan, is evident.
In die zoektocht stuitte ik op een fascinerende man, Dr. William W. Walsh en zijn indrukwekkende boek ‘Nutrient power; heal your biochemistry and heal your brain’. Deze blog gaat niet zozeer over hem, maar vooral over wat hij ontdekt heeft over de grondoorzaak van psychische ziekten. Je kunt namelijk wel opschrijven dat psychofarmaca de oplossing niet zijn en dat ze de grondoorzaak zeker niet aanpakken, maar wat dan wel? Daarover gaat deze blog. De inhoud verdeel ik over meerdere blogs, omdat het anders te veel en te ingewikkeld wordt.
Blog 1: Wie was Dr. William Walsh?
Blog 2: Wat heeft Walsh ontdekt over psychische ziekten?
Blog 3: Hoe kun je de bevindingen van Walsh toepassen bij psychische ziekten?
1. Wie was Dr. William Walsh?
Dr. William Walsh behaalde zijn doctoraat in chemische technologie aan de Iowa State University. Zijn hele leven heeft hij besteed aan de wetenschap en leverde bijdragen aan meer dan 200 wetenschappelijke artikelen en onderzoeken. Tijdens zijn studie deed hij vrijwilligerswerk onder ex-gevangenen en raakte hij zeer geïnteresseerd in mensen met mentale problemen en/of afwijkend gedrag. Dit vrijwilligerswerk in relatie tot zijn opleiding bracht hem ertoe mensen met mentale problemen te onderzoeken op afwijkende biochemische waarden. Is hun afwijkend gedrag of psyche misschien te verklaren uit biochemische factoren? Hij kwam in aanraking met het werk van Williams, Hoffer en Pfeiffer. En om die te kunnen plaatsen, moeten we even naar de geschiedenis van de psychiatrie.
Geschiedenis van de psychiatrie
De geschiedenis leert dat wetenschappelijke vooruitgang vaak niet geblokkeerd wordt door onwetendheid maar door een wijdverbreid geloof in iets dat niet waar is. Ook de psychiatrie ontsnapte er niet aan. Vanaf de 17e eeuw ging men uit de van de ‘onbeschreven bladtheorie’ (tabula rasa) van John Locke, die dit op zijn beurt had overgenomen van Aristoteles. Freud, Adler en anderen werkten deze theorie verder uit en bedachten dus, dat, als je mentale problemen hebt, die ontstaan moeten zijn na de geboorte en in de kinderjaren. Immers, als je blanco ter wereld komt en je later mentale problemen blijkt te hebben, dan moet dit wel door traumatische ervaringen in de kinderjaren komen. Dit ‘geloof’ leidde tot de psychodynamische behandelingen, waardoor iedereen op de ‘bank van de psychiater’ belandde die ijverig onderzoek deed naar positieve en vooral negatieve levenservaringen om de ziekte van de patiënt te verklaren. In de jaren ’70 en verder kwam men erachter dat die ‘onbeschreven-blad-theorie’ helemaal niet bleek te kloppen. In een paar goed opgezette studies ontdekten psychiaters dat emotionele of fysieke ervaringen weliswaar impact hadden op het later ontstaan van psychische problemen, maar dat de grootste voorspeller van psychische ziektes een familiehistorie met dezelfde ziekte was.
Onder invloed van de farmaceutische industrie met haar ‘fantastische oplossingen’ verschoof de aandacht van psychiaters bliksemsnel naar de wereld van neurotransmitters, receptoren en de moleculaire biologie van het brein. Eindelijk konden psychiaters ook medicijnen voorschrijven, net als andere artsen. Tot op de dag van vandaag. Al snel werd duidelijk dat hersenchemie extreem complex is en dat die farmaceutische oplossingen weliswaar op korte termijn mensen konden helpen, maar dat de verbeteringen vaak van tijdelijke aard waren en resulteerden in zeer, zeer veel bijwerkingen: sufheid, persoonlijkheidsveranderingen, gewichtstoename of -afname, verlies van libido en andere vervelende problemen.
In de jaren ’70 werd het meeste farmacologische onderzoek gedaan naar een handvol neurotransmitters waarvan werd gedacht dat die dominant waren bij psychische problemen. Een lage serotonine-activiteit werd geassocieerd met depressies, hoge noradrenaline met angsten en hoge niveaus dopamine met schizofrenie. Andere intensief bestudeerde neurotransmitters waren acetylcholine, asparaginezuur, glutamaat en gamma-amino-boterzuur (GABA). Daarna zijn er nog tientallen andere neurotransmitters geïdentificeerd, zodat men vermoedt dat er wel meer dan 100 actief zijn in de hersenen. Maar hoe dat nu allemaal precies in elkaar zit, weten we niet. Eén ding weten we wel: we worden niet geboren met een voorraadje neurotransmitters maar die moeten elke dag opnieuw gemaakt worden in onze hersenen en darmen.
Nu moet je weten dat we orthomoleculair gezien op de hoogte zijn hoe neurotransmitters worden gemaakt. En dan doel ik met name op de grondstoffen waaruit ze worden gemaakt en de processtappen die doorlopen moeten worden om van verschillende grondstoffen een eindproduct te maken. Die grondstoffen halen we (als het goed is) uit onze voeding of uit supplementen. Zo wordt serotonine gemaakt van het aminozuur tryptofaan en de laatste reactiestap vereist vitamine B6 als een cofactor. Dopamine kan afkomstig zijn van één van de twee aminozuren. Noradrenaline wordt weer gemaakt van dopamine. GABA ontstaat uit L-glutamine. En bij alle processtappen kom je nutriënten tegen als magnesium, vitamine B3, B6, B11, C, ijzer, koper, mangaan, fosfor en calcium. Zo zie je dat voor al die neurotransmitters nutriënten de basis vormen. En zo kom je terecht bij voedingspsychiatrie. Of iets mooier gezegd: biochemische psychiatrie.
Ging de grote groep psychiaters vanaf de jaren ’70 achter de farmacologische route aan, een enkeling bleef trouw aan het zoeken naar biochemische oorzaken. Een van hen was Roger Williams, de ontdekker van vitamine B5. Zijn grootste ontdekking was niet zozeer de ontdekking van vitamine B5, maar dat veel mensen worden geboren met nutriëntentekorten die een rol spelen in het later ontwikkelen van (mentale) ziektes. Abnormale niveaus van voedingsstoffen kunnen dus een negatief effect hebben op onze mentale gezondheid. Vanwege deze afwijkingen hebben sommige mensen een aanleg voor depressies, angststoornissen, ADHD of wat dan ook, terwijl anderen er vrijwel ongevoelig voor zijn. Terzijde: mensen die zeggen dat psychische aandoeningen ‘in de familie zitten’ hebben dus wel een beetje gelijk. Als je moeder een biochemische afwijking had, zou jij die zomaar ook kunnen hebben geërfd. Dan zit het erfelijke effect niet zozeer in het erven van de psyche van je vader of moeder, maar in het feit dat je dezelfde biochemische onvermogens hebt geërfd. Waarover later meer.
De grondleggers van de biochemische psychiatrie in de jaren ’50 tot ’60 waren (naast Roger Williams) psychiater Abram Hoffer en arts en wetenschapper Carl Pfeiffer. Hoffer (en zijn collega Osmond) begonnen mensen met schizofrenie te behandelen met hoge doses vitamine B3 en rapporteerden belangrijke verbeteringen bij deze patiënten. Hij legde zijn bewijzen vast in zes dubbelblinde onderzoeken maar, zoals ik al in de inleiding schreef, zijn onderzoeken pasten niet in het bestaande denkbeeld en werden door de American Psychiatric Association verworpen. Tot op de dag van vandaag loopt die discussie door. Hoffer onderging hetzelfde lot als dokter Moerman in Nederland. Hij werd weggehoond en zijn bevindingen ‘voor de bus gegooid’.
Het lot van arts Carl Pfeiffer was zo mogelijk nog slechter. Geïnspireerd door Hoffer, begon hij in de jaren ’50 te experimenteren met de rol van nutriënten bij psychische ziektes. Op een dag kwam er een patiënt bij hem binnen met een maandenlang aanwezige catatonie (een ziektebeeld waarbij iemand niet meer kan lopen, bewegen en/of praten en bizarre motorische verschijnselen heeft). Pfeiffer onderzocht het bloed van deze patiënt, zag daarin afwijkingen, gaf hem een infuus met bepaalde vitamines, mineralen en aminozuren en binnen zeven dagen knapte de man bijna volledig op. Het ziekenhuis stelde een onderzoek in naar het herstel van de man en concludeerde dat het infuus van Pfeiffer in ieder geval geen (!) rol had gespeeld in het herstel van de man. De man besloot vrijwillig te stoppen met de infusen en binnen twee weken was de catatonie terug. Pfeiffer liet de man meerdere keren opknappen en weer terugvallen in zijn ziektebeeld, maar de medisch directeur van het ziekenhuis waar hij werkte, weigerde te geloven dat de voedingstherapie daarvoor verantwoordelijk was. Voor Pfeiffer was dit het begin van zijn moeite met de reguliere geneeskunde. Hij besloot ontslag te nemen en zijn eigen instituut voor voedingstherapie bij schizofrenie te starten. Het resulteerde eveneens in de grootste biochemische database van meer dan 20.000 mensen met schizofrenie. En een opleidingsprogramma voor honderden psychiaters die zijn protocollen met succes toepasten bij hun cliënten. Tot aan het einde van zijn leven in 1988 bleef Pfeiffer bezig om zijn theorieën geaccepteerd te krijgen bij de reguliere medici, maar die waren inmiddels allang op de ‘psychofarmaca-toer’ gegaan. Pfeiffer werd zelfs genomineerd voor de Nobelprijs en stond wereldwijd bekend als de leidende expert op het gebied van biochemische therapie. Maar verder dan deze ‘roem’ is het niet gekomen. De farmaceutische lobby zorgde met veel geld wel voor het promoten van psychofarmaca ten opzichte van therapieën met voedingsstoffen. Die laatste kun je immers niet patenteren.
Terug naar Walsh. Wals was weer een leerling van Pfeiffer en ging op dezelfde voet verder. Hij ontdekte dat biochemische onevenwichtigheden het hele leven blijven bestaan en dat de daaruit voortvloeiende neigingen dus genetisch of epigenetisch van aard zijn. Volgens hem zijn dergelijke onevenwichtigheden al zichtbaar vanaf een leeftijd van ongeveer twee jaar, bijvoorbeeld bij kinderen die een huisdier mishandelen. De ernst van de abnormale gedragingen hangt af van de ernst van de onbalans in stoffen en de omgeving waarin een kind opgroeit. Een kind met milde neigingen tot agressief gedrag, zal normaal ontwikkelen als het opgroeit in een liefdevolle omgeving, goede voeding krijgt en geen trauma’s meemaakt (zoals een echtscheiding bijvoorbeeld). Een kind met een ernstige onbalans daarentegen die ook nog eens opgroeit in een slechte omgeving, loopt grote kans een seriemoordenaar te worden. Tenzij die onbalans gecorrigeerd wordt. Wij zouden het bovenstaande tegenwoordig anders zeggen: een mens is een product van aanleg en omgeving. Het interessante van zijn aanpak is dat je niet tot levenslang veroordeeld hoeft te zijn tot een biochemische onbalans en daardoor tot psychische ziektes, maar dat je die dus kunt corrigeren.
Na een paar jaar verbonden te zijn geweest aan het Argonne National Laboratory zei zijn vrouw Barbara in 1986 tegen Walsh: ‘Waarom neem je geen ontslag bij Argonne en ga je doen wat je werkelijk wilt doen?’ Dat gaf de doorslag om zijn eigen Walsh Research Institute op te richten om mensen met mentale problemen te gaan helpen. Uiteindelijk bestudeerde hij tijdens zijn leven meer dan 30.000 mensen met mentale problemen en 15.000 met gedragsproblemen en ontdekte dat de meeste van die mensen last hadden van deze problemen doordat zij biochemische afwijkingen hadden! Miljoenen bloed- en urinemonsters werden door hem onderzocht van lijders aan aandoeningen als schizofrenie, depressie, autisme, gedragsstoornissen, ADHD (voor wat die diagnose waard is) en Alzheimer. En iedere keer constateerde hij dezelfde problemen in die monsters. Dat kon geen toeval zijn. Uiteindelijk leidde dit tot het schrijven van het ‘Walshprotocol voor mentale afwijkingen’, een aanpak die gebaseerd is op het oplossen c.q. corrigeren van biochemische onevenwichtigheden die hij bij al zijn patiënten aantrof. Hij loste die afwijkingen op met behulp van voedingssupplementen in plaats van psychofarmaca. Hij schrijft over zijn aanpak:
‘Deze benadering erkent dat de meeste mensen met mentale problemen voedingsonevenwichtigheden hebben vanwege genetische factoren of omgevingsfactoren en deze onbalans kan op veel manier onheil veroorzaken, zoals:
- Serotonine, dopamine en andere neurotransmitters worden voortdurend in de hersenen aangemaakt uit voedingstoffen die zich in onjuiste verhoudingen aandienen;
- Een onbalans aan voedingsstoffen kan de genexpressie van eiwitten veranderen die de neurotransmitteractiviteit bij de synapsen regelen;
- Een tekort aan antioxidanten kan de bescherming van de hersenen tegen toxische metalen en oxidatieve stress aantasten.’
Dit klinkt bijna te mooi om waar te zijn, toch? Met voedingssupplementen mensen genezen van psychische of mentale ziektes… Maar Walsh was zijn tijd ver vooruit. Hij ontdekte overigens ook dat een ‘overload’ aan voedingsstoffen meestal meer schade berokkende dan een tekort. Met name gold dit voor koper, methionine, vitamine B11 en ijzer waarvan een teveel kan leiden tot achteruitgang in mentale gezondheid.
Wordt vervolgd.